Prijsvoordeel aankoop onroerend goed niet belastbaar als divers inkomen
Een particulier die een onroerend goed aankoopt tegen een prijs die (veel) lager ligt dan de eigenlijke marktwaarde, riskeert de fiscus tegen de borst te stoten.
-
Eindejaarsdiner of receptie voor klanten
Met een klant uit eten gaan met nieuwjaar of liever een eindejaarsreceptie met catering organiseren? Voor de fiscus is dat niet hetzelfde: restaurantkosten en receptiekosten worden anders behandeld, zowel in de inkomstenbelastingen als in de btw.
-
Nog investeren op het einde van het jaar via uw vennootschap?
Valt uw winst voor 2025 hoger uit dan gepland? Dan lijkt het logisch om een geplande investering voor 2026 nog snel in 2025 te doen, maar dat is fiscaal niet altijd zo interessant.
-
Ook geen 10%-belastingverhoging meer op aanslagen van voor 29 juli 2025?
Zoals reeds eerder gecommuniceerd wordt een eerste fout te goeder trouw, voor aanslagen ingekohierd (officieel in het belastingregister opgenomen) vanaf 29 juli 2025, niet langer bestraft met een belastingverhoging van 10%.
Een particulier die een onroerend goed aankoopt tegen een prijs die (veel) lager ligt dan de eigenlijke marktwaarde, riskeert de fiscus tegen de borst te stoten. In een zaak die op 14 september 2020 voor de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel kwam, wou de fiscus dit bij de koper in de personenbelasting belasten als een zgn. divers inkomen aan 33% omdat in zijn ogen ging om een abnormaal verrichting van beheer op basis van art. 90, 1° WIB92.
De rechter is heel duidelijk. Een belasting als divers inkomen op basis van art. 90, 1° WIB92 vereist winst of baten uit toevallige of occasionele prestaties, verrichtingen of speculaties. Dit kan enkel als deze gerealiseerd zijn buiten de uitoefening van een beroepswerkzaamheid en zich afspelen buiten het normaal beheer van een privévermogen. Echter, hypothetische of toekomstige winst of baten worden niet bedoeld door art. 90,1° WIB’92. Het louter hebben van een prijsvoordeel bij een aankoop, zelfs al is er sprake van een abnormale verrichting, is bijgevolg onvoldoende, aldus de rechter in eerste aanleg.